· 

Wat verstaat men onder buitengewone kosten?

Ingevolge art. 203, §1 BW zijn ouders naar evenredigheid van hun middelen gehouden om te zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opvoeding, de opleiding en de ontplooiing van hun kinderen. Als de opleiding niet voltooid is, loopt de verplichting door na de meerderjarigheid van het kind.

 

De kosten omvatten zowel de gewone als de buitengewone kosten. De gewone kosten zijn alle gebruikelijke kosten met betrekking tot het dagelijkse onderhoud van het kind.

 

Onder buitengewone kosten wordt verstaan de uitzonderlijke, noodzakelijke of onvoorzienbare uitgaven die voortvloeien uit toevallige of ongewone gebeurtenissen en die het gebruikelijke budget voor het dagelijkse onderhoud van het kind dat desgevallend als basis diende voor de vaststelling van de onderhoudsbijdragen, overschrijden (art. 203bis BW).

 

Door die vage omschrijving bestaat er in de praktijk vaak betwisting over de buitengewone kosten.

 

Om deze discussies tot een minimum te beperken werd in art. 203bis, §3, laatste lid BW voor de Koning de verplichting ingevoerd om een lijst met buitengewone kosten vast te stellen, alsook de wijze van afrekening van de kosten en te bepalen welke buitengewone kosten het voorwerp moeten zijn van een voorafgaand overleg en een uitdrukkelijk akkoord, behalve in geval van hoogdringendheid en overmacht.

 

Bij gerechtelijke beslissing of overeenkomst kan worden afgeweken van de door de Koning vastgestelde buitengewone kosten en wijze van afrekening.

 

Op 02/05/2019 werd het Koninklijk besluit van 22 april 2019 gepubliceerd waarbij bepaald wordt welke onderhoudskosten voor kinderen buitengewone kosten zijn, welke kosten het voorwerp moeten zijn van een voorafgaand overleg en akkoord, en hoe de kosten moeten worden afgerekend.

 

Het KB trad in werking op 12 mei 2019.

 

 

Zie:

http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body.pl?language=nl&caller=summary&pub_date=19-05-02&numac=2019012051

 

  

22 APRIL 2019. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de buitengewone kosten die voortvloeien uit artikel 203, § 1 van het Burgerlijk Wetboek en de wijze van tenuitvoerlegging ervan

  

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

 

Gelet op artikel 203bis, § 3, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 21 december 2018;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 24 januari 2019;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 12 februari 2019;

Gelet op advies 65.481/2 van de Raad van State, gegeven op 20 maart 2019, krachtens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Justitie,

 

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

 

Artikel 1. Behoudens andersluidende overeenkomst of rechterlijke beslissing, zijn de buitengewone kosten, bedoeld in artikel 203bis, § 3, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, beperkt tot de volgende kosten:

1° de volgende medische en paramedische kosten:

a) de behandelingen door artsen-specialisten en de medicaties, gespecialiseerde onderzoeken en verzorging die zij voorschrijven;

b) de kosten van heelkundige ingrepen en van hospitalisatie en de specifieke behandelingen die eruit voortvloeien;

c) de medische en paramedische kosten en hulpmiddelen waaronder orthodontie, logopedie, oftalmologie, psychiatrische of psychologische behandeling, kinesitherapie, revalidatie, prothesen en apparaten, met name de aankoop van een bril, een beugel, contactlenzen, orthopedische zolen en schoenen, hoorapparaten en een rolstoel;

d) de jaarlijkse premie van een hospitalisatieverzekering of van een andere aanvullende verzekering die de ouders of één van hen moeten betalen. De premie moet betrekking hebben op de kinderen;

en dit:

- voor zover de kosten bedoeld onder a), b) en c) voorgeschreven zijn door een bevoegde arts of instantie; en

- onder aftrek van de tussenkomst van het ziekenfonds, van een hospitalisatieverzekering of van een andere aanvullende verzekering.

2° de volgende kosten betreffende de schoolse opleiding :

a) meerdaagse schoolactiviteiten tijdens het schooljaar zoals ski-, zee- en bosklassen, school- en studiereizen en stages;

b) noodzakelijk gespecialiseerd en kostelijk studiemateriaal en/of schoolkledij, aan speciale taken verbonden, die vermeld staan op een lijst die de onderwijsinstelling aflevert;

c) het inschrijvingsgeld en de cursussen voor hogere studies en bijzondere opleidingen alsook niet gesubsidieerd onderwijs;

d) de aankoop van informatica-apparatuur en printers met de softwareprogramma's die voor de studie noodzakelijk zijn;

e) de bijlessen die het kind moet volgen om in zijn schooljaar te slagen;

f) de kosten verbonden aan de huur van een studentenkamer;

g) bijkomende specifieke kosten verbonden aan een buitenlands studieprogramma;

na aftrek van eventuele school- en studietoelagen en andere studiebeurzen.

3° de volgende kosten verbonden aan de ontwikkeling van de persoonlijkheid en ontplooiing van het kind, nl.:

a) kosten voor kinderopvang voor kinderen van 0 tot en met 3 jaar;

b) lidgeld, basisbenodigdheden en kosten voor kampen en stages in het kader van culturele, sportieve of artistieke activiteiten;

c) inschrijvings- en examengeld voor de rijopleiding en de theoretische en praktische examens voor een rijbewijs voor zover dit niet kosteloos langs de school kan behaald worden maar via een rijschool moet gebeuren;

4° Alle overige kosten die de ouders in een gezamenlijk akkoord als buitengewoon benoemen of die als zodanig door de rechter gekwalificeerd worden.

 

Art. 2. Behalve in geval van hoogdringendheid of bewezen noodzakelijkheid, moeten al de in artikel 1 bedoelde kosten het voorwerp uitmaken van een voorafgaand overleg en akkoord, zowel wat de opportuniteit van de uitgave betreft als de hoogte ervan.

 

Art. 3. § 1. Behoudens andersluidende overeenkomst of rechterlijke beslissing, dienen de buitengewone kosten :

- driemaandelijks te worden afgerekend;

- vergezeld te gaan van een kopie van de bewijsstukken door de ouder die de betaling vraagt; en

- te worden betaald binnen de vijftien dagen na de mededeling van de afrekening vergezeld van de bewijsstukken.

§ 2. De ouder die de school- en studietoelagen en/of andere studiebeurzen, een tussenkomst van het ziekenfonds, hospitalisatieverzekering of een andere aanvullende verzekering ontvangt of geniet, bezorgt van zodra deze voorhanden zijn en minstens jaarlijks in de maand september een overzicht van alle ontvangen bedragen samen met een kopie van de bewijsstukken.

 

Art. 4. De minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

 

Gegeven te Brussel, 22 april 2019.

FILIP

Van Koningswege :

De Minister van Justitie,

 

K. GEENS